ILCE-1
Gebruik de grootte van het onderwerp op het scherm als grove richtlijn bij het bepalen van de grootte van het scherpstelgebied, zoals [Punt].
Voor [Punt] moet het onderwerp groot genoeg zijn om het hele scherpstelgebied te vullen. Als het onderwerp deze grootte heeft, voorkomt u dat de scherpstelling naar de achtergrond verspringt.
Voor [Uitgebreid punt] moet het scherpstelgebied inclusief het uitgebreide gebied het onderwerp zo ongeveer overlappen.
De optimale breedte van het scherpstelgebied van dezelfde schaatsscène hangt af van de grootte van het onderwerp op het scherm.
[Punt: M] wordt aanbevolen om scherp te stellen op het gezicht van het onderwerp. Indien het gebied wordt ingesteld op [Zone], zullen andere kenmerken, zoals de lijnmarkeringen op de ijsbaan, binnen het gebied vallen en kan de camera daarop scherpstellen in plaats van op de schaatser.
Om een snel bewegend onderwerp van deze grootte op te nemen met een grote brandpuntsafstand, probeert u een bredere instelling zoals [Zone]. Als de situatie vereist dat de stand van de camera wordt veranderd tussen horizontaal en verticaal, stelt u [V/H AFgeb.schak.] in op [Enkel AF-punt].
Het lijkt misschien alsof de instellingen van American football en ijshockey gelijk horen te zijn, maar er zijn kleine verschillen in hoe je deze sporten het best kunt fotograferen.
Bij American football en rugby, waarbij de spelers tegen elkaar botsen, wordt met [Uitgebreid punt] het onderwerp nauwkeuriger scherpgesteld.
Probeer bij sporten zoals ijshockey, waar het onderwerp snel beweegt, de breedte van het scherpstelgebied even groot te houden als de speler (M in het bovenstaande voorbeeld. Als het gebied te groot is en er meerdere spelers in beeld zijn, kan het zijn dat de camera niet scherpstelt op de juiste speler.
Als een onderwerp langzaam of voorspelbaar beweegt, wordt door een instelling met een klein gebied, zoals [Uitgebreid punt], nauwkeuriger scherpgesteld op de doelpositie. Als een onderwerp op hoge snelheid of onvoorspelbaar beweegt, wordt door een instelling met een breder scherpstelgebied, zoals [Breed], de scherpstelling vastgehouden terwijl de compositie kan worden aangepast.
De scherpstelfunctie AF-C heeft vijf volgniveaus.
[1(blijven volg.)] tot [2]: lage volggevoeligheid (stabiliteit heeft prioriteit)
De scherpstelpositie is stabiel en blijft het gekozen onderwerp volgen.
[4] tot [5(reactief)]: hoge volggevoeligheid (responsiviteit heeft prioriteit)
De camera stelt snel scherp op onderwerpen die dichtbij zijn, in plaats van één onderwerp te volgen.
Als ruwe indicatie geldt: stel deze functie in op [2] wanneer je een specifieke speler wilt volgen bij een sport zoals American football, waar spelers zich dicht op elkaar bevinden. Gebruik de instelling [3(standaard)] wanneer andere mensen voor het onderwerp langs lopen.
Bij voetbal zijn de spelers meestal verder uit elkaar en is [4] een betere instelling, zodat de prioriteit bij responsiviteit ligt en niet bij het volgen. Als de instelling [4] is gekozen, zal de camera niet meteen scherpstellen op een arm die voor het onderwerp langs beweegt, maar wel op een andere speler wanneer deze het onderwerp volledig blokkeert.
Probeer de instelling [Gebal. Nadruk], die een goede balans biedt tussen de instellingen van de bestaande [AF] en [Ontspannen]. Deze functie is handig voor het vasthouden van een nauwkeurige scherpstelling terwijl u een cruciaal moment opneemt bij het opnemen van een bewegend voorwerp.
[AF]
De sluiter kan niet worden ontspannen voordat het onderwerp is scherpgesteld. Gebruik deze instelling om prioriteit te geven aan de scherpstelling boven de snelheid van ononderbroken opnemen.
(De snelheid van ononderbroken opnemen kan lager worden en/of het opname-interval kan onregelmatig worden, afhankelijk van de scène.)
[Ontspannen]
Deze instelling maak het mogelijk om op elk moment op te nemen, maar met het risico dat meerdere onscherpe beelden worden opgenomen. Dit is handig om de snelheid van ononderbroken opnemen te handhaven.
[Gebal. Nadruk]
Het onderwerp is vaker scherpgesteld dan bij gebruik van [Ontspannen]. De snelheid van ononderbroken opnemen zal iets lager zijn dan bij gebruik van [Ontspannen]. Aangezien de camera de opnamemethode bepaalt vlak voor de sluitertijd, wordt deze instelling aanbevolen voor het opnemen van bewegende onderwerpen. Gebruik [Ontspannen] wanneer de sluitertijd een hogere prioriteit heeft.
Vergelijking tussen [Gebal. Nadruk] en [Ontspannen]
Het voordeel van [Ontspannen] is dat het interval van ononderbroken opnemen gehandhaafd blijft, zelfs wanneer het onderwerp veel beweegt. Dit is handig bij het opnemen van een reeks ononderbroken beelden of bij het maken van een film.
Neem als voorbeeld het fotograferen van een voetbalspeler die tegen een bal trapt. Met [AF] kan het moment van de trap worden gemist, terwijl met [Ontspannen] het moment wel wordt opgenomen, maar alle opnamen onscherp kunnen zijn. [Gebal. Nadruk] zal enkele bruikbare opnamen opleveren.
Kies of je de positie van het scherpstelkader (AF-punt) en de instellingen van het Scherpstelgebied wilt afstellen op hoe je de camera vasthoudt (horizontaal/verticaal). De automatische instelling is [Uit], maar [Enkel AF-punt] is aan te raden als je de camera regelmatig draait, bijvoorbeeld wanneer het onderwerp dichterbij komt en je de camera verticaal vasthoudt.
[Uit]
[Enkel AF-punt]
[AF-pnt+AF-geb.]
Wanneer u een beeld opneemt in een scène die om stilte vraagt, is het moeilijk om op te nemen met een mechanische sluiter omdat deze sluitergeluid produceert. In een dergelijke situatie is de stille modus erg handig omdat hierin opnemen zonder sluitergeluid of elektronische geluiden mogelijk is. Als [Stille functie] is ingesteld op [Aan], worden [Sluitertype] en [Sluitertype in interv.] vergrendeld op [Elektron. sluiter] en wordt [Audiosignalen] vergrendeld op [Uit].
Bovendien kunt u voor [Instell. doelfunctie] ook instellen of de instellingen van andere functies die geluiden voortbrengen vanuit de camera, wel of niet gelijktijdig moeten worden aangepast wanneer de camera is ingesteld op de stille modus.